04 juni 2009

Van Perestrojka tot Poetin

Hoe Stalin weer populair werd
geschreven voor de SIB publicatie Atlas

Diegenen die na de militaire parade in Moskou op de Dag van de Overwinning dit jaar niet meteen naar huis gingen konden nog een tweede optocht meemaken. Nadat de soldaten, pantserwagens en intercontinentale raketten de aftocht hadden geblazen volgde de herdenkingsmars van de Russische communistische partij. Duizenden mensen droegen rode vaandels, Sovjetvlaggen en afbeeldingen van Stalin, de man die voor Rusland WOII zou hebben gewonnen. Het blijft een raar idee: Russische burgers die in Stalin een man vereren die miljoenen landgenoten heeft laten executeren, verhongeren of doodwerken. En dan te bedenken dat Josef Vissarionovitsj Djugasjvili, geboren te Gori, Georgië, niet eens een Rus was.

Hoe erg moet het gesteld zijn met een land voordat men een massamoordenaar eert? Het zijn namelijk niet alleen de verstokte communisten die tegenwoordig de lofzang afsteken over de man die meer mensen de dood injoeg dan Hitler. Stalin wordt in Russische regerings- en nationalistische kringen steeds meer salonfähig. Orlando Figes, de bekende Britse historicus wiens boek “De Fluisteraars” een afschrikwekkend beeld geeft van het dagelijks leven onder Stalin, sprak over het onderwerp toen hij begin dit jaar in Nederland een lezing gaf. Volgens Figes wordt Stalin langzaam gerehabiliteerd: schoolboeken verzwijgen zijn misdaden, zijn rol als overwinnaar in WOII wordt benadrukt en Memorial, de organisatie die zich inzet voor slachtoffers van de Stalin-terreur, wordt aan alle kanten onder druk gezet.

Perestrojka


Figes meent dat de oorsprong van deze Sovjet- en Stalin-nostalgie gezocht moet worden in het groeiende Russisch nationalisme. Als men de geschiedenis van Rusland sinds de desintegratie van de Sovjet-Unie bestudeerd is het inderdaad begrijpelijk waarom veel Russen met trots terugkijken op een tijd waarin Rusland, onder de vlag van de Sovjet-Unie, een machtige staat was. Het Sovjetimperium overwon immers Nazi-Duitsland, maar bleek niet opgewassen tegen de politieke en maatschappelijke hervormingen van Mikhail Gorbatsjow. Het is wrang dat Gorbatsjow door velen wordt gezien als de beul van de Sovjet-Unie. De laatste secretaris-generaal van de communistische partij geloofde in de socialistische staat. Glasnost en Perestrojka waren bedoeld om de Unie te moderniseren en het leven van haar burgers te verbeteren. Het militair-industrieel complex dat bijna elk aspect van de economie in haar greep had zou ingekapseld worden, en de vrijgekomen productiecapaciteit zou aangewend worden voor burgerdoeleinden. Gorbatsjow realiseerde zich echter niet dat de op militaire leest geschoeide samenleving geen aspect van de Sovjet-Unie was, maar de essentie van de staat. De Unie was gesmeed in het vuur van de Russische burgeroorlog, en de oorlogsmentaliteit had zich dusdanig diep in haar bewustzijn genesteld dat het ter discussie stellen ervan uiteindelijk leidde tot haar ondergang.

Toen de hervormingen van Gorbatsjow de raison d’être van de Sovjet-Unie, oorlog, ondermijnden was zij niet langer bestand tegen de centrifugale krachten die uitgingen van de deelrepublieken. De Baltische republieken, Oekraïne, Georgië enz., één voor één verklaarden de voormalige SSR’s zich onafhankelijk. Poetin heeft deze gebeurtenis sindsdien de “grootste geopolitieke ramp van de 20e eeuw” genoemd. Een hoge Russische generaal zou begin jaren ’90 hebben gezegd dat Rusland wederom een Brest-Litovsk in de maag was gesplitst, dit keer zonder dat een schot gelost was. De desintegratie van de Sovjet-Unie werd in sommige kringen als een ramp ervaren, maar niet door de meeste burgers. Die hadden jaren gezucht onder een regime dat ruimtestations kon bouwen maar niet in staat was om de bevolking goed te voeden. De gewone Rus werd nu westerse democratie en welvaart in het vooruitzicht gesteld, maar het zou niet lang duren voordat hij zich door de grootscheepse veranderingen bedrogen zou voelen.

Jeltsin


Om te begrijpen waar het huidige nationalistische, en deels antiwesterse sentiment in de Russische samenleving vandaan komt, is Jeltsin onmisbaar. Hij trok de Russische federatie terug uit de Sovjet-Unie, waardoor van de superstaat feitelijk alleen een lege huls overbleef. Het was ook Jeltsin onder wie Rusland zijn status als supermacht verloor. Hij was overduidelijk een lieveling van het westen en zette de eens zo gevreesde kernmacht voor schut door dronken in het openbaar te verschijnen. Maar eigenlijk is de malaise die Rusland onder Jeltsin doormaakte niet te begrijpen zonder een andere naam te noemen, één die waarschijnlijk minstens zo belangrijk is. Jegor Gaidar, de eerste premier onder president Jeltsin, was in 1992 verantwoordelijk voor het invoeren van economische hervormingen. Samen met minister van Staatseigendommen Anatoli Chubaïs implementeerde Gaidar het programma dat de economie van Rusland in korte tijd van volledig genationaliseerd tot grotendeels geprivatiseerd moest transformeren. De transformatie zou verlopen via de “schok therapie” doctrine, vooral geassocieerd met de Amerikaanse econoom Jeffrey Sachs, die destijds adviseur was van Jeltsin. “Schok therapie” voorzag in de bliksemsnelle privatisering van bijna alle onderdelen van de Russische economie en het loslaten van alle economische controles die de staat onder het communisme hadden gekenmerkt. Deze hervormingen hadden uiteindelijk veel meer invloed op het leven van de gewone Rus dan de politieke hervormingen die Jeltsin doorvoerde.

De “schok” bleek te hevig voor de Russiche economie. Marshall Goldman noemt het in zijn fascinerende economische geschiedenis van die tijd een “slecht advies op een slecht moment”, en beschrijft de gevolgen. Binnen een korte periode in 1992 vermenigvuldigden de prijzen zich met een factor 26. Pensioenen en spaargeld werden waardeloos, het aantal armen vertienvoudigde en het bruto nationaal product halveerde. Maar waar het gros van de Russische bevolking in rap tempo armer werd ontstond tegelijkertijd een kleine kliek rondom de machthebbers die een fabelachtige rijkdom vergaarde. Dankzij mazen in de hervormingswetten en de algehele bureaucratische en reglementaire nevel waarin de privatiseringen van staatsbedrijven gehuld ging lukte het een kleine groep investeerders en oude partijbazen, inmiddels bekend als de “oligarchen”, om staatseigendom voor een fractie van de waarde op te kopen.

Het fiasco leek compleet: het eens zo machtige Rusland was gereduceerd tot de bedelstaf, afhankelijk van het Westen voor economisch advies, leningen en hulp. De eens zo indrukwekkende industrie was verpatst aan een groepje speculanten die onder de bevolking geen al te best imago hadden. Jeltsin won ternauwernood, en dankzij forse buitenlandse bijstand, in 1996 de verkiezingen van de communisten. Maar de economische crisis van 1998, die wederom voor enorme inflatie zorgde, betekende het einde van het vertrouwen dat het electoraat in haar president had. In plaats van het imago van de man die Rusland een nieuw, democratisch tijdperk inleidde werd Jeltsin de man die de Russische macht verkwanselde en de staat ondergeschikt maakte aan haar westerse geldschieters.

Poetin


Niemand verwachtte eigenlijk dat Jeltsin op 31 december, 1999, zou aftreden en het presidentschap aan de destijds premier Vladimir Poetin zou laten. Dat Poetin vervolgens de verkiezingen won schepte minder verbazing. Al snel werd duidelijk wat voor beleid de nieuwe president nastreefde. Poetin stelde per provincie een gouverneur aan die alleen aan hem verantwoording verschuldigd was. Steeds meer televisiezenders en andere media kanalen kwamen onder invloed van het Kremlin en schonken geen aandacht meer aan serieuze oppositiepartijen zoals Jabloko, waardoor deze gemarginaliseerd werden. Het Russische parlement, de Doema, fungeerde uiteindelijk als niets meer dan een poppenkast waar het Kremlin de touwtjes in handen had. En ook de oligarchen moesten naar de pijpen van de regering dansen. Weigerden zij dit, dan volgde ballingschap (Boris Berezowski) of opsluiting (Mikhail Khodorkowski). Poetin stond voor centralisatie, controle over, en een soms hardhandig herstel van orde in, de samenleving.

De tweede Russische president had en heeft het imago van een man die orde op zaken stelt, en de Russen weer trots op hun land laat zijn. Dat dit beeld in grote lijnen niet klopt (de corruptie is onder Poetin bijvoorbeeld eerder toegenomen and teruggedrongen) doet niet ter zake. Het imago wordt zorgvuldig gecultiveerd door Russische media, die een soort persoonlijkheidscultus rondom de (inmiddels) premier hebben geschapen. Na de chaos van de Jeltsin-jaren verlangde veel Russen ook naar sterk leiderschap, en Poetin begreep dat. Zelfs nu hij geen president meer is wordt Poetin nog steeds door de media als de man van de actie geportretteerd. De president, Medvedev, wordt vaak in beeld gebracht bij besprekingen of bij culturele evenementen. Poetin wordt steevast gefilmd bij de opening van fabrieken, op werkbezoek in de provincie, of op andere plekken waar daadwerkelijk arbeid wordt verricht.Bij een krachtige president/premier hoort uiteraard een krachtige staat. Om deze krachtige staat te bekostigen had Poetin tijdens zijn presidentschap de wereldeconomie mee. De Russische economie is voor een groot deel afhankelijk van de export van grondstoffen, en de prijzen daarvan stegen gedurende de eerste jaren van de 21e eeuw voortdurend. De armoede ging omlaag, evenals het aantal werkelozen, en de middenklasse groeide in omvang. Diezelfde middenklasse verzette zich nauwelijks tegen de inperkingen van hun vrijheden zolang het ze economisch voor de wind ging. Het is daarom opmerkelijk om te zien dat de opkomst van het Russische nationalisme steeds merkbaarder wordt terwijl het economisch slechter gaat met het land.

Poetin heeft het Russisch nationalisme uiteraard niet uitgevonden: al in 1996 was de derde serieuze kandidaat voor het presidentschap, na Jeltsin en de communist Zjuganow, de ultranationalist Vladimir Zjirinowski. Maar waar Zjirinowski altijd als plat en extreem werd gezien speelt Poetin de nationalistische kaart veel slimmer. Met kleine en grotere daden wordt ingespeeld op de nationale trost van de gewone Rus: de militaire parades (dit jaar de grootste sinds de Sovjet-tijd), de verkenningsvluchten boven de Stille Oceaan, tot en met het duikbootje dat een Russische vlag plantte op de bodem van de Arctische Oceaan. En langzaamaan wordt duidelijk welk doel het nationalisme heeft: naarmate het economisch slechter gaat, en de kritiek op de regering voorzichtig groeit, wordt de nationalistische kaart steeds openlijker en vaker gespeeld. Rusland als sterke staat, maar ook Rusland dat bedreigt wordt door buitenlandse mogendheden die via zogenaamd dubieuze NGO’s proberen om haar de les te lezen. Het is, nogmaals, opmerkelijk dat, juist nu een op de vijf Russen zijn baan heeft verloren, de grootste en mooiste militaire parade sinds de jaren ’80 wordt georganiseerd. Of dat het Kremlin juist nu hoog inzet op het benadrukken van het glorieuze verleden van de Sovjet-Unie, en zelfs Stalin. De onvrede onder de bevolking over de economische situatie en de schaamte over de jaren ’90 worden bestreden met beelden van een groots verleden en een grootse staat (onder aanvoering van een sterke leider). Maar feitelijk is het een poging de huidige problemen te bagatelliseren en het functioneren van de regering te vrijwaren van kritiek. De rehabilitatie van Stalin staat in deze symbool voor het huidige beleid: alleen het goede benadrukken, de ogen sluiten voor de negatieve aspecten en enige kritiek op die houding verwerpen.

Stalin zelf zou de manier waarop Poetin omgaat met oppositie niet hebben goedgekeurd: niet rigoureus genoeg. Maar terwijl Rusland haar tweede decennium als “democratie” afsluit is de Overwinningsdag parade niet het enige wat teruggrijpt op de Sovjettijd.

20 april 2009

Kiezen in Rwanda

Met de vorige vrouwelijke Rwandese regeringsleider liep het slecht af. Agathe Uwlingiyimana was exact 14 uur staatshoofd. Vanaf het moment dat president Juvenal Habyarimana met zijn vliegtuig werd neergeschoten, op de avond van 6 april, 1994, tot de volgende ochtend. Toen werd zij, ondanks de aanwezigheid van een VN escorte, zelf vermoord door de presidentiële garde. Uwlingiyimana, een Hutu, werd doodgeschoten nadat haar de toegang was ontzegd tot de studio’s van Radio Rwanda, waar zij een nationale oproep tot kalmte wilde doen. De moord was een van de openingssalvo’s van de Rwandese genocide, die tussen april en juli 1994 aan bijna een miljoen mensen het leven zou kosten.

Bijna precies 15 jaar na de dood Uwlingiyimana gaf Victoire Umuhoza een lezing bij de SIB. Mw. Umuhoza, eveneens Hutu en leider van de Rwandese oppositiepartij Force Démocratiques Unifiées (FDU), wil zich kandidaat stellen voor de presidentsverkiezingen in Rwanda van 2010. Tijdens haar lezing verwoordde ze een standpunt dat in de westerse media maar weinig wordt belicht: de huidige president van Rwanda, de voormalig rebellenleider Paul Kagame, behoort, wegens medeplichtigheid aan de genocide van 1994, in de gevangenis. Daarnaast staat de president echte verzoening tussen Hutu’s en Tutsi’s in de weg, omdat hij de genocide, en de bijbehorende justitiële processen, misbruikt voor politieke doeleinden. Ook zou Kagame, ondanks zijn officiële standpunt dat “Hutu’s en Tutsi’s niet bestaan”, zijn eigen etnische groep, de Tutsi’s, op allerlei subtiele en minder subtiele wijzen voortrekken”. Op die manier groeien de frustraties en zal Kagame op den duur een nieuwe genocide veroorzaken,” volgens Umuhoza. Vijftien jaar na de genocide is de politiek van etnische verdeeldheid nog steeds springlevend in Rwanda.

Als buitenstaander is het moeilijk oordelen of Kagame de genocide inderdaad misbruikt. Maar het lot van de vorige Hutu-partij van enige omvang spreekt boekdelen. De Mouvement Démocratique Républicain werd in 2006 verboden na aantijgingen dat het genocide jegens Tutsi’s zou voorstaan. De toenmalige leider van de partij, Pierre Celestin Rwigema, was op dat moment al wegens soortgelijke beschuldigingen gevlucht naar de VS. Bewijs voor de deelname van Rwigema aan de genocide is nooit gevonden.

Zal de FDU hetzelfde overkomen? Umuhoza zelf is moeilijk te beschuldigen van deelname aan de massamoord: zij was tijdens de gebeurtenissen in Rwanda niet in het land. Maar de genocide speelt ook in het verhaal van haar partij een macabere figurantenrol. Philip Gourevitch stelt in zijn boek over de genocide, We Wish To Inform You That Tomorrow We Will Be Killed With Our Families (1998), dat de Rassemblement Républicain pour la Démocratie au Rwanda, een voorloper van de FDU waarvan Umuhoza tevens de leider was, slechts als front diende voor Hutu legerleiders en génocidaires die zich in de Congo schuilhielden. Zo’n beschuldiging is natuurlijk snel gemaakt, en bijna onmogelijk te bewijzen dan wel ontkrachten.

Tijdens haar lezing stelde Umuhoza dat etnische verzoening de enige mogelijkheid is op een goede toekomst voor haar land. Etnische verzoening die dus door het huidige regime wordt tegengewerkt. De mogelijkheid om bij haar politieke strijd geweld te gebruiken wees ze resoluut van de hand, zelfs als Kagame het haar onmogelijk zou maken om mee te doen aan de presidentsverkiezingen. “Want,” zei ze, “de manier waarop een regering aan de macht is gekomen spiegelt zich in haar regeerperiode”. Met andere woorden: als je met behulp van repressie en geweld aan de macht komt, zal je regeerperiode gewelddadig en repressief zijn. Als bewijs hiervoor wees ze opnieuw op het bewind van Kagame, die de Rwandese bevolking stevig onder de duim houdt en al twee oorlogen in het buurland Congo heeft gevoerd.

Umuhoza is zeker van haar overwinning in de verkiezingen volgend jaar, zo zegt ze zelf. Al is het maar omdat de Rwandezen schoon genoeg hebben van Kagame. Absolute voorwaarde is wel dat de verkiezingen eerlijk verlopen, en hiervoor doet ze met klem een beroep op de internationale gemeenschap. Eerlijke, door internationale waarnemers geobserveerde verkiezingen, dat is volgens Umuhoza haar enige kans op het presidentschap, en voor haar land de enige kans op echte verzoening. Alleen dan zullen Kagame en zijn kliek verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor hun rol in de gebeurtenissen van 1994 en komt een einde aan de gerechtigheid van de overwinnaars.

Het is te hopen dat de partij van Umuhoza, in tegenstelling tot de MDR, wel een eerlijke kans zal krijgen in Rwanda. Ook is het te hopen dat, mocht ze winnen, het haar beter zal vergaan dan haar voorganger Uwlingiyimana. Overigens werden indertijd samen met Uwlingiyimana tien Belgische VN soldaten vermoord waarna de VN het gros van zijn soldaten terugtrok. De 270 achtergebleven blauwhelmen konden vervolgens uiteraard niets doen om de massamoord te stoppen. De VN slaagde er in 1994 niet in om Uwlingiyimana en de Rwandese bevolking te beschermen. Het falen van toen schept nu verplichtingen. De internationale gemeenschap, met de VN voorop, is het de Rwandese bevolking verplicht om alles in het werk te stellen om de presidentsverkiezingen van komend jaar eerlijk en open te laten verlopen. Of Victoire Umuhoza dan zal winnen valt te bezien, maar hopelijk zijn eerlijke verkiezingen de aanzet die Rwandezen nodig hebben om, bijna 60 jaar na de onafhankelijkheid, de politiek van etnische verdeeldheid achter zich te laten.

15 januari 2009

Het ethisch besef van het kabinet: zoek in de woestijn

Het NRC wijdde afgelopen zaterdag uitgebreid aandacht aan de wroeging die veel CDA’ers dezer dagen ervaren. Een oordeel vellen over de kwestie Israël-Palestina is volgens oud CDA-minister Piet Bukman “hartstikke lastig”. Als christendemocraat heb je het inderdaad maar moeilijk tegenwoordig. De grens tussen goed en fout is flinterdun. Nederlandse militairen die in Nederlands-Indië honderden burgers (waaronder kinderen) ombrengen omdat sommigen vermeend terrorist/vrijheidsstrijder zijn? “Fout!” Het Israëlische bezettingsleger dat in Gaza dezer dagen precies hetzelfde doet? “Goed!” Aldus sprak Maxime Verhagen, apostel der mensenrechten, maar waar het Israël betreft even niet. Ik heb het wel met Maxime te doen. Hij spant zich hard in om over te komen als een politicus die ontzettend begaan is met het humanitair recht. Maar juist in de periode dat hij minister is woedt in Gaza een conflict waar de Israëli’s dagelijks het mensen- en oorlogsrecht schenden, en kan hij er uit ideologische (of zelfs electorale) overwegingen niks van zeggen! Hij probeert het wel: de raketaanvallen van Hamas (11 burgerdoden sinds 2004) zijn volgens Verhagen “oorlogsmisdaden”. Maar al snel gaat hij weer de mist in: de Israëlische aanvallen op Gaza (honderden burgerdoden sinds 27 december) zijn “volledig legitiem”.

De hypocrisie van Verhagen is een symptoom van een wijder probleem: de kaping van het kabinet door christen-conservatieven, die ingefluisterd worden door christen-fundamentalisten. De socialisten sputteren wel tegen, maar hechten toch meer aan het pluche dan aan hun progressieve waarden. Hoe anders te verklaren dat een PvdA-staatssecretaris met droge ogen aan de kamer kan melden dat de Tour de France proloog wellicht niet in Nederland verreden kan worden omdat een stel gristengemeentes in Zeeland zo aan zondagsrust hechten? Van ophef uit rationele hoek om dit soort christen-excessen is in Nederland tegenwoordig geen sprake meer. Subsidies voor christelijke organisaties die homo’s willen genezen, of gereformeerde ambtenaren van de burgerlijke stand die ze niet willen trouwen? Moet kunnen. Andries Knevel die via de publieke omroep (lees: met belastinggeld) het creationisme aan de man brengt? Ach ja… En anno 2009 hebben we met de SGP in Nederland nog altijd een partij in het parlement die expliciet vrouwen discrimineert. En dat alles zonder al te veel ophef. Maar laat een Islamitische agente het vooral niet proberen om een hoofddoekje om te doen! Dan gaat heel Nederland op zijn seculiere strepen staan, en zijn we opeens te verlicht voor dat soort “middeleeuwse” praktijken.

De casus Gaza is echter onovertroffen in de manier waarop het de hypocrisie inzake Israël en moslims illustreert. Het kabinet doet de ene lachwekkende uitspraak na de ander. Op 14 januari steunde zij in de Tweede Kamer een motie die zegt dat een onderzoek moet worden ingesteld “als internationale organisaties twijfelen of het oorlogsrecht wordt geschonden”. Heeft het kabinet soms geen internet? Zomaar wat citaten van verschillende toonaangevende internationale organisaties: de VN zegt dat de Palestijnse rechten onder artikel 38 van de Geneefse Conventie “met voeten zijn getreden tijdens deze crisis.” Human Rights Watch zegt dat Israël onmiddellijk moet stoppen met het “wederrechtelijk gebruik van witte fosfor.” En Amnesty heeft de totale blokkade van Gaza betiteld als een “collectieve straf” en Israël gemaand te stoppen met haar “wederrechtelijke aanvallen”. Kortom, er is nauwelijks een serieuze internationale organisatie te vinden die niet denkt dat Israël het oorlogsrecht schendt. Het meest belachelijke deel van de kabinetsverklaring is echter het volgende: de regering vindt het Israëlische geweld niet excessief omdat “Nederland geen objectieve gegevens over Israëlische gevechtshandelingen” heeft en daarom kan “niet worden vastgesteld of Israël buitensporig geweld gebruikt.” Nu is het interessant om op te merken dat het de regering, en de rest van de wereld, veelal ontbreekt aan objectieve gegevens omdat Israël geen journalisten toelaat in Gaza. Kortom, het standpunt van het kabinet is: “ vanwege de Israëlische mediablokkade kunnen wij niet vast stellen wat er precies gebeurt, dus veronderstellen we maar van uit dat ze zich keurig gedragen.” Dat is nog naïever dan het idee dat een spindoctor Ella Vogelaar had kunnen redden.

Voor alle duidelijkheid wil ik hier wel vaststellen dat de raketaanvallen van Hamas op Israël wel degelijk ook oorlogsmisdaden zijn, daar zij vaak expliciet op burgers gericht zijn. Maar Israël maakt in een dag onder Palestijnse kinderen hetzelfde aantal slachtoffers als alle Qassam raketten sinds 2004. Je moet wel heel diep in het Golan Heights Winery glaasje hebben gekeken voordat je oprecht kan beweren dat de Israëlische aanval proportioneel is. Het is niet tand om tand, het is eerder tand om gebit. “Ja maar,” roepen de apologisten voor Israël dan, “Israël probeert geen burgers te doden en Hamas wel!” Dat zou kunnen. Maar voor een leger dat er zogenaamd alles aan doet om burgerdoden te voorkomen is de Israëlische bezettingsmacht uitermate bedreven in het ombrengen van niet-strijders. Bovendien maakt intentie in dit geval niets uit: als je met dergelijk zwaar wapentuig de dichtstbevolkte regio van de wereld bestookt kan je naderhand niet verrast zijn dat er ook burgers zijn omgekomen. Daar draagt Israël de volle verantwoordelijkheid vol. En dat is niet alleen zo volgens mij, maar ook volgens het internationaal oorlogsrecht.

Maar genoeg over de Joodse en Islamitische extremisten, en terug naar wat voor ons het kernprobleem is: de lokale christenfundamentalisten. Al jaren kijkt de Nederlandse regering toe terwijl Israël de ene oorlogsmisdaad na de ander begaat: het collectief straffen van de bevolking van Gaza, de beschietingen waarbij tientallen burgerdoden vallen, de illegale kolonies op de Westoever, enz. En nu de situatie uit de hand loopt, nu hét moment zich voordoet om echt op de bres te springen voor mensenrechten, geeft de regering niet thuis. En waarom niet? Omdat zij onder de invloed is van een stel christenen dat diep in hun hart echt gelooft dat God het land van Israël aan de joden heeft geschonken, en die heidense moslims liever nog vandaag daaruit ziet vertrekken. Dat is de strekking van de “bijzondere band” die Verhagen en de ChristenUnie c.s. met Israël hebben: één die voortkomt uit een dogmatisch en uiterst discriminerende kijk op de zaak. En dat vind ik nu middeleeuws.

28 oktober 2008

Horatio the Plumber

Samuel Joseph Wurzelbacher is een ster geworden. Via een cameraman van het Amerikaanse ABC is de inwoner van Holland, Ohio inmiddels bij het Amerikaanse publiek bekend staat als Joe the Plumber. Joe ontmoette presidentskandidaat Obama op zijn tour door Ohio en vroeg hem naar zijn belastingplannen. Joe wilde een bedrijfje starten waarmee hij meer dan $250.000 per jaar zou verdienen, en onder Obama zouden zijn belastingen dan toch stijgen? Na enkele retorische omwegen zei Obama uiteindelijk dat het klopte: het belastingniveau voor bedragen boven een kwart miljoen dollar zou inderdaad stijgen tot 39%, hetzelfde als onder Bill Clinton. Vier dagen na zijn ontmoeting met de presidentskandidaat werd Joe door John McCain opgevoerd in het laatste debat tussen hem en Obama. “My friends”, zei McCain, hij zou Joe the Plumber helpen. Zijn belastingbeleid zou beter zijn voor Joe, evenals zijn gezondheidszorgbeleid, en eigenlijk alles wat McCain verder nog aan plannen had. In zijn Amerika zou Joe beter af zijn. Niet waar, antwoordde Obama. In zijn Amerika zou Joe juist beter af zijn. En zo werd de loodgieter de meetlat waarlangs beide kandidaten hun beleid legden. Sinds het debat is Joe op een aantal nationale tv-shows verschenen, en is hij zelfs de inzet van een McCain-advertentie.

De hele Plumber-kwestie is uitermate illustratief voor hoe de Amerikaanse psyche en de Amerikaanse politiek in elkaar zitten. Want het duurde niet lang voordat de feiten over Joe naar buiten kwamen. Hij bleek helemaal geen loodgieter, maar een soort klusjesman. Hij stond bekend als iemand die veel zwart werkte, en hij had bovendien een belastingachterstand. Daarnaast bleek uit cijfers van een lokale rechtbank dat zijn inkomen in 2006 $40,000 bedroeg. Nog geen vijfde van het bedrag waarvan hij zo bang was dat het belast zou worden. Toen ik dat las moest ik onmiddellijk denken aan Michael Moore. Moore schreef in zijn boek Dude, where’s my country een hoofdstuk getiteld “Horatio Alger must die”. Alger was een 19e eeuwse auteur die romans schreef over “rags to riches” verhalen: mensen die met niks begonnen en steenrijk eindigde. Volgens Moore was het koppige geloof van iedere Amerikaan dat hij op een dag de American Dream zou beleven en steenrijk zou worden een gigantisch psychologisch probleem voor de natie. Het zou mensen ertoe drijven om voor kandidaten te stemmen die vooral de rijken gunstig gestemd waren, want, en je weet het maar nooit, straks zouden ze zelf ook rijk kunnen zijn, en dan wilden ze zo weinig mogelijk belasting betalen. Om dit probleem te overwinnen moest Horatio Alger eerst symbolisch te graven worden gedragen.

Het klopt dat het woord “belasting” in Amerika bijna een scheldwoord is. Diep in hun hart willen de meeste Amerikanen helemaal geen belasting betalen. De republiek is ooit begonnen tijdens een revolutie tegen accijnzen, en die mentaliteit zit nog steeds diepgeworteld in het nationale psyche. Het leidt tot bizar gedrag. Joe the Plumber bijvoorbeeld die nu niet, en waarschijnlijk nooit, meer dan $250.000 dollar zal verdienen, is naar eigen zeggen “erg geschrokken” van het belastingplan van Obama. Ondanks het feit dat het gros van het beleid van de senator uit Illinois veel beter voor Joe zou zijn dan dat van McCain. Obama wil het belastingbeleid van Bush, dat ervoor gezorgd heeft dat de Amerikaanse staat zo ongeveer gefinancierd wordt door China, terugdraaien. Zijn gezondheidszorgbeleid zal ervoor zorgen dat Amerikanen zoals Joe minder geld kwijt zijn aan ziekenhuisrekeningen. En zijn belastingbeleid voor de middenklasse, met onder andere een flinke verlaging, zal ervoor zorgen dat de Amerikaanse midden- en werkende klasse, die er onder Bush financieel alleen maar op achteruit is gegaan, weer een kapitaalinjectie krijgt. Een ideale situatie voor Joe, zou je zeggen, maar omdat hij op zijn niet-bestaande inkomen boven de kwart miljoen meer belasting betaald dan onder McCain, is hij “zeer bezorgd” over Obama. Laat het woord “belastingverhoging” vallen, en alle rede en ratio verdwijnt uit het Amerikaanse politieke discours.

Nog een voorbeeld: vlak voor de verkiezingen van 2004 zat ik met een Amerikaanse vriend van mij in de auto. Ik vroeg hem op wie hij ging stemmen. Hij wist dat ik geen Bush fan was. Hij keek me schuin aan, en richtte zijn ogen vervolgens weer op de weg. “Toch niet op Bush?!?” zei ik. Geen antwoord. Vervolgens ratelde ik een hele lijst redenen af waarom het presidentschap van Bush desastreus was geweest voor de VS, iets dat toen overigens niet veel moeilijker was dan nu. Toen ik klaar was zei hij “yeah, I know, maar ik wil gewoon niet dat die Kerry mijn belastingen verhoogd”. Bush voerde op dat moment een catastrofaal economische beleid. Bovendien volhardde hij in een op leugens gebaseerde oorlog die op dat moment meer dan $2 miljard per week kostte. Het feit dat mijn Amerikaanse vriend hier samen met de rest van de Amerikaanse middenklasse uiteindelijk voor zou opdraaien leek hem niet de deren, als Kerry zijn belastingen maar niet verhoogde.

Wat verder ook speelt, belasting zijn altijd een van de belangrijkste thema’s van Amerikaanse verkiezingen. Het belastingbeleid van John McCain is vrijwel identiek aan dat van Bush: het spreekt Joe the Plumber en Horatio Alger aan, maar is desastreus voor de middenklasse en de economie. Diegene die een fiscaal gezond Amerika voorstaan moeten dus hopen op een overwinning van Obama. En om dat te bereiken is het te hopen dat de belastingplichtigen van de VS Horatio Alger voor 4 november diep onder de zoden hebben gestopt.

13 oktober 2008

Voetbal Inc. vs. Gemeenteambtenaren: 1-0

Waar denkt u aan als ik zeg “voetbal” en “geld”? “Verantwoordelijk gedrag” is wellicht niet de eerste term die te binnen schiet bij deze combinatie. Afgelopen week meldde de Britse FA nog dat de topclubs in Engeland samen goed zijn voor zo’n 2,1 miljard Britse ponden aan schulden. En ook in Nederland is het financiële plaatje van veel clubs alles behalve rooskleurig, om van de kapitaalvernietiging die jaarlijks op de transfermarkt plaatsvindt nog maar te zwijgen. Toch blijkt de doorsnee voetbalfunctionaris tegenwoordig een stuk conservatiever met zijn geld dan de doorsnee gemeenteambtenaar. Ik las vandaag een artikel over het spelerfonds, dat is bedoeld om gestopte voetballers een pensioen uit te betalen. Elke Nederlandse voetballer moet verplicht in het fonds inleggen, en met de huidige stand van de salarissen kunt u zich voorstellen dat het een aardig potje is. Dus wat deed het pensioenfonds CFK, beheerder van al deze miljoenen, toen de kredietcrisis dit jaar steeds beter zichtbaar en voelbaar werd? Juist, het belegde het geld in de meest veilige aandelen en obligaties die het kon vinden, ING bijvoorbeeld. Want zoals een woordvoerder van CFK al zei, “als ING omvalt, valt Nederland om”, en dan hebben de voetballers grotere problemen dan een gebrek aan pensioen.

De voetbalwereld staat bekend om zijn glamour, maar vergeleken bij de high rollers die zich blijkbaar overal in Nederland op gemeentelijke burelen bevinden, zijn de voetbalbonzen aartsconservatieve vrekken. Vandaag bleek dat de gemeente Goes, met een jaarbegroting van ongeveer 45,- miljoen euro, zo’n 12 miljoen euro heeft staan, of moet ik zeggen, had staan, bij de IJslandse Landsbanki. De kredietcrisis bereikte de afgelopen weken zelfs Ijsland, en Landsbanki kondigde aan dat het niet meer garant kon staan voor het geld van haar spaarders. De IJslandse regering kon dat ook niet. Dat is niet zo vreemd, want de Landsbanki was eind 2007 ruim 33 miljard euro waard. Het bruto nationaal product van Ijsland, (300,000 inwoners), is ruim 15 miljard euro. Dat betekent dat Ijsland, als staat, twee jaar lang al zijn inkomsten in Landsbanki zou moeten stoppen, wil het garant staan voor haar tegoeden. Iedereen die deze cijfers ooit heeft bekeken zou onmiddellijk moeten hebben gezien dat, als de Landsbanki om zou vallen, het spaargeld weg zou zijn.

Ik vind het absoluut niet onbegrijpelijk dat gemeenten hun spaargeld ergens parkeren waar het meer rente verdient dan in Nederland mogelijk is. Als de wereldeconomie goed draait, vertegenwoordigd een spaarrekening bij Landsbanki een miniem, en dus acceptabel risico. Maar de wereld economie draait ronduit slecht. En niet sinds vorige week, maar al een aantal maanden. Zelfs in de voetballerij hadden ze door dat het tijd was om het geld ergens te beleggen waar het veilig zou zijn, en waar de Nederlandse staat er garant voor zou kunnen staan. Maar niet in Goes. Niet in Pijnacker. Niet in Asten, en blijkbaar ook niet in Dordrecht. Duizenden Nederlanders kunnen een verhoging van de gemeentelijke lasten tegemoet zien vanwege een stel bestuurders die, in de context van het huidige economische klimaat, uiterst dubieuze investeringen hebben gedaan, en volstrekt onverantwoordelijk zijn omgesprongen met gemeentegeld. Ze kunnen niet zeggen dat ze het niet hadden zien aankomen. De crisis broeit als sinds de zomer, en er was genoeg tijd om de tegoeden in veiligheid te brengen, getuige het kordaat handelen van pensioenfonds CFK, en ongetwijfeld vele andere. Gemeenten hebben een enorme gok gewaagd met hun belastinggeld, en hebben verloren.

Vanuit de Rijksoverheid moeten nu consequenties volgen voor de financieel falende gemeentes. Er moeten ontslagen vallen, want het verdampen van vele miljoenen zou niet ongestraft moeten blijven. Het zou raar zijn als in Nederland ophef ontstaat over een minister die enkele tienduizenden euro’s verkeerd aanbesteed, maar een stel gemeentelijke ambtenaren vrolijk hun baan mag houden terwijl ze verantwoordelijk zijn voor een miljoenenstrop? Gemeenten die meer dan een miljoen euro verliezen aan de Ijslandse crisis zouden onder curatele van de rijksoverheid moeten worden gesteld. Ze zouden gedwongen moeten worden om al hun tegoeden in veiligheid te brengen, op banken binnen Nederland of tenminste binnen de eurozone. Vervolgens zouden ze een financiële proeftijd moeten krijgen van vijf jaar, waarin het Ministerie van Financiën extra scherp hun boeken controleert. Pas als die proeftijd met succes doorlopen is mogen ze hun eigen geld weer beheren. Het kabinet zou, waar het gemeenschapsgeld betreft, juist in deze tijd van economische onzekerheid extra hard moeten optreden tegen bijna criminele onachtzaamheid en goklust.

06 oktober 2008

3 oktober

Ik schaam me een beetje. Al sinds 2004 ben ik inwoner van de stad Leiden, en pas dit jaar kwam ik erachter dat het hele feest, behalve haring, wittebrood, hutspot en kermis, ook twee optochten rijk is. Te weten de grote optocht, op 3 oktober zelf, en de taptoe, een dag ervoor. In de vier jaar die ik nu in deze stad woon was dat volledig aan mij voorbij gegaan, dus dit jaar had ik me voorgenomen om het een en ander recht te zetten. Tijdens de grote optocht zelf, op vrijdagmiddag, was ik verhinderd, maar de taptoe was op donderdagavond goed bij te wonen. Een nadeel aan mijn besluit was dat het de afgelopen vier jaar niet zulk slecht weer was geweest tijdens 2 en 3 oktober. Het had wel eens geregend, maar dit jaar opende de hemel zich op beide dagen en stond er een nare wind. Zo ook tijdens de taptoe. Met onderkoelde tenen stond ik donderdagavond in eerste instantie op de kruising van de Pelikaanstraat en de Haarlemmer, waar de stoet voorbijkwam. Er stond al een menigte achter de dranghekken toen ik arriveerde, en door het bos van paraplu’s was inmiddels niks meer van de stoet te zien. Ik besloot door te fietsen naar de Oranjeboomstraat, waar het nog vrij rustig was, en waar de optocht nog niet gepasseerd was. De kop van de stoet bleek te bestaan uit een soort marcheerorkest, dat statig voor het beeld van Jan van Hout bleef staan en het Wilhelmus ten gehore gaf. Dat bleek echter tevergeefs, want toen de koperspelers, fluitisten en trommelaars onder leiding van hun aanvoerder verder wilde gaan werden ze staande gehouden door iemand van de 3 Oktobercommissie. De verlichting van het monument was niet aan geweest tijdens het volkslied, en ook hadden enkele notabelen zich niet op tijd richting het monument begeven. Er zat niks anders op dan even te wachten, en het Wilhelmus nogmaals te spelen. Na afloop van de reprise mochten de orkestleden ditmaal wel doorlopen, en volgde de rest van de stoet. Gedurende een dik uur trok een voor mij volstrekt onbekende wereld voorbij. Ik heb alle turn-, korfbal-, voetbal- en vechtsportverenigingen van Leiden voorbij zien komen, en de moed zonk me steeds verder in de schoenen toen ik besefte dat ik van geen enkele ooit nog had gehoord. Studerende en niet-studerende Leidenaren leven in twee verschillende werelden, dat wist ik, maar dat de één zo afgesloten was van de ander was iets dat enigszins koud op m'n dak kwam vallen. Ik kwam thuis met het idee dat ik weliswaar de afgelopen vier jaar in Leiden had gestudeerd en geresideerd, maar dat ik er niet had gewoond.

Schandalig, eigenlijk toch wel, en ik kan me slechts troosten met het idee dat het overgrote deel van de studenten in deze stad een zelfde soort beleving heeft van het bestaan hier. Sterker nog, 3 oktober, een datum die toch zo belangrijk was niet alleen voor deze stad, maar nog meer voor de universiteit, wordt in het studentenwezen dikwijls actief gedemoniseerd. In een stuk voor het EL CID dagblad, met de omineuze titel “het andere leiden” schrijft ene Jeroen van Wijngaarden dat de niet-studerende inwoners van Leiden “[j]ongens op scooters die allemaal Jeffrey, Patrick of Danny heten. Hoogblonde dames in tijgerleggings en gespierde kerels met vieze ringbaardjes en gouden kettingen.” Volgens Jeroen kom je ze alleen tegen in de shoarmazaak, of als schoonmaker in je studentenhuis. Leiden is tijdens de EL CID van de studenten, en daar zijn de Leidenaren boos om, maar tijdens 3 oktober is Leiden van de Leidenaren, en adviseert Jeroen aanstaande studenten om vooral een paar daagjes naar je ouders te gaan. Want een echte Leidenaar tegenkomen, dat wil je blijkbaar niet. Welnu, ik heb ook een advies: heb je ooit een afspraak met Jeroen, ga dan vooral een dagje naar je ouders, want met een dergelijke randdebiel converseren kan nooit goed zijn voor je intelligentie. Leiden is een brede en rijke stad, hetgeen vooral tot uiting komt tijdens 2 en 3 oktober. Vlucht dus niet, maar neem je stad serieus, en zorg dat je hier niet alleen maar studeert, maar ook echt woont. Anders kan je als student wel slagen, maar ben je eigenlijk als mens mislukt.

09 augustus 2008

Georgië en de Sovjeterfenis

Deze zomer bezocht ik Monino, een slaperig stadje in de buurt van Moskou, waar zich het Russische luchtvaartmuseum bevindt. Een fascinerende plek, waar 60 jaar aan luchtmachtgeschiedenis langzaam wegroest. Bijna alle vliegtuigen en helikopters die er opgesteld staan hebben landingsgestellen met lekke banden. De verf bladdert van sommige toestellen af, en het lijkt alsof het grasveld waar ze in staan nooit gemaaid wordt. Geld is er maar weinig, historie des te meer. Die historie werd tijdens mijn bezoek verpersoonlijkt door de gids die mijn groepje Nederlanders rondleidde op het terrein. Als piloot in de Sovjetluchtmacht had hij in een Tupolev-22 bommenwerper boven de Stille en Atlantische oceaan gevlogen, geschaduwd door NAVO gevechtsvliegtuigen. Verhalend over het eerste Russische toestel uit de jaren ’40 dat een atoombom kon dragen zei onze gids: “toen probeerde de Amerikanen de wereld te domineren, en was het aan Rusland om weerstand te bieden, net als tegenwoordig”.

Het wantrouwen jegens het Westen, en de NAVO in het bijzonder, is bij sommige Russen nog altijd heel groot. Ook de oorlog tussen Rusland en Georgië, die twee dagen geleden vrij plotseling begon, staat voor Russische machthebbers in het teken van de strijd tegen Westerse hegemonie. De Georgische president, Mihkail Saakasjvili heeft de gok gewaagd om de opstandige Georgische regio Zuid-Ossetië met geweld te “bevrijden” en zo de territoriale integriteit van zijn land te verstevigen. Rusland, dat de de facto afsplitsing van Zuid-Ossetië begin jaren ’90 steunde en er sindsdien “vredestroepen” legert, heeft militaire eenheden de grens over gestuurd om de Georgiërs af te stoppen en dwingen tot “vrede”.

Hoe verhoudt dit conflict zich echter tot de tegenstelling Rusland – Westen/NAVO? Sinds de Rozenrevolutie en de verkiezing van Saakasjvili probeert Georgië een pro-Westerse koers te varen. De president heeft expliciet aansluiting gezocht bij de NAVO, iets wat bij Rusland tot verontwaardiging leidde. De Russen beschouwen de Kaukasus nog altijd als hun achtertuin en stellen het niet op prijs wanneer hun invloedssfeer wordt aangetast. De eerlijkheid gebied te zeggen dat het Russisch wantrouwen niet geheel ongegrond is. Sinds 2002 heeft de VS enkele miljoenen dollars militaire hulp aan Georgië gegeven. In eerste instantie was het geld bedoeld om Islamitische radicalen in de regio te bestrijden, later werd het gebruikt om soldaten te trainen voor de 2000-koppige, Georgische missie in Irak. De hulp was nominaal voor deelname aan de “coalition of the willing”, maar al snel bleek dat de Georgiërs het ook binnen een nationale context uiterst nuttig vonden. Een verslaggever van Jane’s Defense Weekly sprak in 2006 een Georgische commandant die vertelde dat de training erg belangrijk was omdat “we de verloren Georgische gebieden terug willen nemen”. Een Amerikaanse militaire adviseur vertelde de journalist dat “we de Georgiërs het mes in de handen hebben gedrukt. De vraag is nu of ze het zullen gebruiken”.

Afgelopen donderdag werd die vraag door de regering van de Kaukasische republiek met een volmondig “ja” beantwoord. De succesvolle herovering van Zuid-Ossetië zou voor Georgië een PR-stunt van formaat zijn. Niet alleen zou de regering in Tbilisi aantonen dat ze gedecideerd tegen separatisten kan optreden, het zou ook een forse deuk betekenen in het imago van de regionale grootmacht Rusland. Het zou ook Saakasjvili geen windeieren leggen. De president ligt in de Georgische politiek al maanden zwaar onder vuur van verscheidene oppositiepartijen. Een succesvolle heroveringsoorlog zou hem ongetwijfeld veel krediet geven onder de Georgische bevolking.

Maar hoe meer Russische tanks de grens oversteken, hoe meer Georgische steden worden gebombardeerd, en hoe meer het er naar uitziet dat de internationale gemeenschap zich niet echt met het conflict zal bemoeien, des te meer lijkt het erop dat Saakasjvili een forse inschattingsfout heeft gemaakt. Voor Rusland is het niet alleen een vervelende aangelegenheid met een opstandig klein buurlandje, maar een volwaardige aanval van een Westerse satelliet op haar invloedssfeer en waardigheid. De bovengenoemde journalist beschreef hoe de Georgische controleposten die Zuid-Ossetië omsingelen worden bemand door soldaten die uitgerust zijn met Amerikaanse uniformen en wapens. Zelfs hun drinkbussen hebben de letters “US” nog pontificaal op de zijkant gedrukt. Een meer onheilspellende symboliek is voor de Russische machthebbers bijna niet te verzinnen.

De wereld, en het Westen, zullen de komende dagen moeten afwachten hoe de situatie zich ontwikkelt. President Bush is “uitermate bezorgd” en westerse leiders morren dat de territoriale integriteit van Georgië door Rusland gerespecteerd dient te worden. Maar het ontbreekt het westen, en de NAVO-landen in het bijzonder, aan elke morele grond om kritiek te leveren. Dat komt vanwege het conflict over, en de uiteindelijke onafhankelijkheid van, Kosovo, waarbij de NAVO nauw betrokken was. De parallellen tussen de geschiedenis van de Servische deelrepubliek en die van Georgië zijn dusdanig sterk dat het bijna een herhaling van zetten lijkt, met slechts een ander land als decor. De Zuid-Osseten willen zich, net als de Kosovaren, losmaken van het land waar ze op dit moment bij horen. De minderheid van etnische Georgiërs die in Zuid-Ossetië wonen is het hier niet mee eens, maar zal zich moeten schikken, net zoals de minderheid van Servische Kosovaren dat moest. Net als bij Kosovo is er een grote mogendheid die het streven van de separatisten steunt, ook al zijn hun argumenten volgens het internationale staatsrecht uitermate dubieus. En net als bij Kosovo bombardeert die mogendheid het land dat zijn territorium probeert te behouden.

Kosovo is inmiddels onafhankelijk en wordt beschermd door het Westen. Wat hebben Amerika en de NAVO eigenlijk te klagen als Zuid-Ossetië onafhankelijk wordt, beschermd door de Russen? Welke argumenten kunnen aangevoerd worden zonder dat zij de eigen geloofwaardigheid volledig ondermijnen? Westerse mogendheden zullen Rusland langs dezelfde maatstaf moeten leggen die ze voor zichzelf hanteren. Pas als de dubbele standaarden losgelaten worden zullen gewone Russen, zoals de oude Tupolev-vlieger die mij rondleidde, wat van hun wantrouwen verliezen. Pas dan kunnen we uitzien naar een constructievere relatie met het land dat het leeuwendeel van de Sovjeterfenis draagt.